Home
Flashcards
Preview
Dutch 5
Home
Get App
Take Quiz
Create
road / roads
weg / wegen
leaf / leaves
blad / bladeren
child / children
kind / kinderen
egg / eggs
ei / eieren
bone / bones
been / beenderen
song / songs
lied / liederen
nation / nations
volk / volkeren
town / towns
stad / steden
ship / ships
schip / schepen
cow / cows
koe / koeien
my
mijn
your (informal and formal)
jouw (je)
uw (u)
his
zijn
her
haar
it's
zijn
our
ons / onze
their
hun
to do
doen
to close
dichtdoen
to open
opendoen
to hurt
doen pijn
writer
schrijver
inside
binnen
near
bij
of
van
Author
rgary
ID
24243
Card Set
Dutch 5
Description
dutch vocab
Updated
2010-12-30T20:27:12Z
Show Answers
Home
Flashcards
Preview