-
bevalt de school je?
l'école, ça te plaît?
-
over het algemeen gaat 't wel. Het is niet gek
en général, l'école ça va. ce n'est pas mal
-
er zitten 31 leerlingen in mijn klas
il y a trente et un élèves dans ma classe
-
wanneer begint bij jou het nieuwe schooljaar?
c'est quand, la rentrée chez toi?
-
hoelaat eindigt de school? dat hangt ervan af
a quelle heure finit l'école? ça depend
-
wat doe je tijdens de pauze?
qu'est-ce que tu fais pendant la récré?
-
jij eet dus niet op school?
tu ne manges donc pas à l'école?
-
ik zit op de middelbare school
je suis au collège
-
ik heb een hekel aan school
je déteste l'école
-
ik ben daarintegen gek op sport
par contre, j'adore le sport!
-
ik zou graag muziek willen studeren, maar ik weet niet of ik goed genoeg ben
je voudrais étudier la musique, mais je ne sais pas si je suis assez fort
-
ik moet eerst mijn eindexamen halen
je dois d'abord passer mon bac
-
ik heb geen broers of zussen
je n'ai pas de frères ou de soeurs
-
ik ben enig kind
je suis fille unique
-
ik zit in de eindexamenklas
je suis en terminale
-
heureusement, j'ai beaucoup de copains et copines
gelukkig heb ik veel vrienden en vriendinnen
-
tu fais quelles matières?
welke vakken doe jij?
-
comment?! quatre langues? tu es doué!
wat?! vier talen? jij bent goed!
-
nous allons parler de beaucoup de choses
wij gaan over veel dingen praten
-
j'adore les cours d'informatique
ik ben dol op de informatica-lessen
-
chez nous, c'est le contraire
bij ons is 't het tegenovergestelde
-
elle a bonne mine
zij ziet er goed uit
-
-
la jeunesse
de jeugdjaren
-
-
être divisé en
verdeeld zijn in
-
la partie
het deel, het gedeelte
-
s'occuper de
zich bezighouden met
-
l'institutrice
l'in-sti-tu-trice
de onderwijzeres
-
-
-
il y avait
er was, er waren
-
rester à la maison
thuis blijven
-
-
-
-
-
-
-
par un beau jour de printemps
op een mooie lentedag
-
-
les sciences naturelles
biologie
-
-
pendant un cours d'historie
tijdens een geschiedenisles
-
-
dans un salle de classe
in een klassenlokaal
-
-
-
-
les soirs d'hiver
de winteravonden
-
-
-
-
-
-
-
-
-
s'enfermer
zich opsluiten
-
-
pas du tout!
helemaal niet!
-
-
s'approcher
dichterbij komen
-
-
-
-
les sorties
de uitstapjes
-
-
avoir tort
ongelijk hebben
-
se réunir
bij elkaar komen
-
-
faire des projets
plannen maken
-
-
venir voir
komen bezoeken, zien
-
-
-
cela ne fait rien
dat geeft niets
-
-
-
-
-
-
la force de gravité
de zwaartekracht
-
-
avoir raison
gelijk hebben
-
-
par une journée pluvieuse
op een regenachtige dag
-
-
-
-
-
-
passer un test
een toets halen
-
-
-
-
-
comprendre mal
slecht begrijpen
-
terminer le programme
afsluiten v/h programma
-
-
le jour avant
de dag ervoor
-
voice ce qu'il faut faire
hier is wat je moet doen
-
réussir à un exame
slagen voor een examen
-
-
rater un exame
een examen verpesten
-
se préparer bien à un exame
zich goed voorbereiden op een examen
-
-
un médicament
een medicijn
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
la géographie
aardrijkskunde
-
-
-
-
|
|