-
-
Eet smakelijk!
¡Qué aproveche!
-
Op welke naam?
¿A qué nombre?
-
-
rechts, aan de rechterkant
a la derecha
-
links, aan de linkerkant
a la izquierda
-
airconditioning
aire acondicionado
-
met uitzicht op zee
con vista al mar
-
-
-
-
-
ik begrijp (het)
entiendo
-
Het is heel vreemd.
Es muy extraño.
-
We zijn heel moe.
Estamos muy cansados.
-
Ik ben heel moe.
Estoy muy cansado/ -a.
-
hij heeft gebeld
ha llamado
-
hij heeft gereserveerd
ha reservado
-
een maand geleden
hace un mes
-
ik heb gestuurd
he mandado
-
we hebben gegeten
hemos comido
-
we hebben gereserveerd
hemos reservado
-
we zijn uitgegaan
hemos salido
-
inclusief BTW
IVA incluído
-
-
-
-
er zijn nog kamers (over)
quedan habitaciones
-
een tweepersoonskamer
una doble
-
-
een eenpersoonskamer
una individual
-
ik heb gewerkt
Yo he trabajado.
-
-
ik heb geleefd
Yo he vivido.
-
jij hebt betaald
Tú has pagado.
-
jij hebt gesproken
Tú has hablado.
-
hij heeft geprobeerd
Él ha intentado.
-
Merche heeft gedanst
Merche ha bailado.
-
we hebben gelezen
Nosotros hemos leído.
-
jullie zijn uitgegaan
Vosotros habéis salido.
-
ik heb gekregen
Yo he dado.
-
zij zijn geweest
Ellos han sido.
-
u bent geweest (mv, estar)
Ustedes han estado.
-
-
-
de oppervlakte
la superficie
-
de slaapkamer
el dormitorio
-
-
de badkamer
el cuarto de baño
-
-
het toilet
el baño/ el aseo
-
-
-
het plafond/ het dak
el techo
-
-
-
-
de benedenverdieping/ de begane grond
la planta baja
-
-
-
-
-
de apparatuur
los aparatos
-
-
-
-
-
-
-
de verdieping/de plant
la planta
-
het vloerkleed
la alfombra
-
het eenpersoonsbed
la cama individua
-
het tweepersoonsbed
la cama de matrimonio
-
-
-
het (nacht-) kastje
la mesilla (de noche)
-
-
-
-
-
-
de wasmachine
la lavadora
-
-
de vaatwasser
el lavavajillas
-
de magnetron
el microondas
-
de koelkast
la nevera/ el frigorífico
-
-
de plaatsen/ de plekken
los lugares
-
-
-
aan het einde van
al final de
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
breken, kapot maken
romper
-
gebroken, kapot gemaakt
roto
-
-
-
teruggaan, terugkomen
volver
-
teuggegaan, teruggekomen
vuelto
-
beëindigen, stoppen
acabar
-
het tankstation
la estación de servicio
-
-
na de zomer
después del verano
-
op vakantie gaan
ir de vacaciones
-
Wat een toeval !
¡Qué casualidad!
-
al eens (een keer)
alguna vez
-
-
-
ze hebben van me gestolen
me han robado
-
mijn portemonnee
mi cartera
-
mijn digitale camera
mi cámara digital
-
-
-
-
-
zijn beste liedjes
sus mejores canciones
-
het afgelopen weekend
el fin de semana pasado
-
-
een jaar geleden
hace un año
-
een dag geleden
hace un día
-
een maand geleden
hace un mes
-
een week geleden
hace una semana
-
-
voor de laatste keer
por última vez
-
de laatste film
la última película
-
-
-
Welk, welke?
¿Cuál/ cuáles?
-
-
Hoeveel?
¿Cuánto/ cuánta/ cuántos/ cuántas?
-
-
-
-
Hoe laat?
¿A qué hora...?
-
-
-
Waar is de/ het ... ?
¿Dónde está el/ la ...?
-
Waar is er een ...?
¿Dónde hay un/ una ...?
-
de kleur/ de kleuren
el color/ los colores
-
Welke kleur heeft hij?
¿Qué color tiene?
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
het uiterlijk
el aspecto exterior
-
heeft lang haar
tiene el pelo largo
-
heeft kort haar
tiene el pelo corto
-
heeft bruin haar
tiene el pelo castaño
-
heeft zwart haar
tiene el pelo negro, rubio
-
heeft blond haar
tiene el pelo rubio
-
is blond
es rubio, es rubia
-
heeft bruine ogen
tiene los ojos marrones
-
heeft blauwe, groene ogen
tiene los ojos azules, verdes
-
-
is niet zo lang/ groot
no es muy alta
-
is tamelijk/ best lang
es bastante alto
-
-
draagt een baard
lleva barba
-
draagt een snor
lleva bigote
-
-
de materialen
los materiales
-
de spijkerbroek
los vaqueros/ el tejano
-
zilveren oorbellen
pendientes de plata
-
-
-
-
-
een (wollen) trui
un jersey (de lana)
-
-
een (gouden) horloge
un reloj (de oro)
-
-
-
-
een colbertje
una americana
-
een (zijden) blouse
blusa (de seda)
-
een (katoenen) hemd
una camisa (de algodón)
-
-
-
-
-
-
-
een sweater
una sudadera (un suéter)
-
(leren) laarzen
(unas) botas (de cuero)
-
-
sportschoenen (sneakers)
(unas) zapatillas
-
een paar handschoenen
(unos) guantes
-
een paar (leren) schoenen
(unos) zapatos (de cuero)
-
een paar sokken
(unos) calcetines
-
-
-
zwarte panty's
medias negras
-
-
-
-
-
-
Irene en Olaf
Irene y Olaf
-
Olaf en Irene
Olaf e Irene
-
de tekst over de familie
el texto sobre la familia
-
-
-
Welke kleding draag je?
Qué ropa llevas?
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
het haar (zwart, blond, roodbruin)
el pelo (negro, rubio, castaño)
-
de ogen (blauw, groen, donker)
los ojos (azules, verdes, oscuros)
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
de paskamers
los probadores
-
-
de creditcard
la tarjeta (de crédito)
-
cash betalen
pagar en efectivo
-
-
-
-
de muziek zachter zetten
bajar la música
-
-
het afval weggooien
tirar la basura
-
-
-
-
-
Daar ben ik bang voor.
Me da(n) miedo.
-
-
-
-
wandelen (lange afstanden)
el senderismo
|
|