-
‘s avonds (bij vermelding van tijd)
de la noche
-
-
‘s middags (bij vermelding van tijd) de la tarde
de la tarde
-
-
‘s morgens (bij vermelding van tijd)
de la mañana
-
-
aangenaam!
¡encantado/ encantada!
-
-
-
als dessert is er ...
de postre hay ...
-
als hoofdgerecht hebben we ...
de segundo tenemos ...
-
als voorgerecht is er ...
de primero hay ...
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
collega, klasgenoot, vriend
compañero, el
-
collega, klasgenote, vriendin
compañera, la
-
-
de achternaam
apellido, el
-
de gewoonte hebben
te soler (ue)
-
de rekening, a.u.b.
la cuenta, por favor
-
-
deze jongens
estos chicos
-
-
deze meisjes
estas chicas
-
-
-
dit wel, dat niet
esto sí, eso no
-
-
-
-
-
een paar vrienden
unos amigos
-
een paar vriendinnen
unas amigas
-
een vriend/ vriendin gaan opzoeken
ir a ver un amigo/ una amiga
-
-
-
-
-
-
gaan basketballen
ir a jugar al baloncesto
-
gaan handballen
ir a jugar al balonmano
-
gaan hardlopen
ir a hacer footing
-
gaan stappen/ uitgaan
ir de marcha/ ir a salir
-
gaan studeren/ werken
ir a estudiar/ trabajar
-
gaan tennissen
ir a jugar al tenis
-
gaan uitrusten/ slapen
ir a descansar/ dormir
-
gaan voetballen
ir a jugar al fútbol
-
gaan zwemmen
ir a nadar/ hacer footing
-
gegrilde heek
merluza a la plancha
-
-
gemengde salade
ensalada variada/ de atún
-
-
glaasje koffie met warme melk
cortado, un
-
glas (limonade, bier)
vaso, el
-
goed, bedankt, en met jou?
bien, gracias, ¿y tú?
-
goedemiddag
buenas tardes
-
goedenavond
buenas noches
-
-
-
-
-
-
-
het gaat niet geweldig
estoy regular
-
het gaat niet zo goed met
me no estoy muy bien
-
-
het is half tien
son las nueve y media
-
het is precies elf uur
son las once en punto
-
het is tien voor drie
son las tres menos diez
-
het is twee, drie, ... uur
son las dos, tres, ...
-
het is vijf over vier
son las cuatro y cinco
-
-
-
hier ontbreekt ...
aquí falta …
-
-
hij/ zij gaat naar school
va al colegio
-
hij/ zij is gepensioneerd
está jubilado/ -a
-
hoe gaat het met jullie?
¿cómo estáis?
-
hoe gaat het met u?
¿cómo está usted?
-
hoe heet je?
¿cómo te llamas?
-
hoe heten jullie?
¿cómo os llamáis?
-
hoe is het met je?
¿cómo estás?
-
hoe is het/ hoe gaat het?
¿qué tal?
-
hoe laat … ?
¿a qué hora … ?
-
hoe laat is het?
¿qué hora es?
-
hoe oud ben je?
¿cuántos años tienes?
-
hoe schrijf je dat?
¿cómo se escribe?
-
hoe?/ wat (zegt u daar)?
¿cómo?
-
hoeveel km ligt er tussen …
¿cuántos kilómetros hay entre …?
-
hoeveel kost het?
¿cuánto cuesta?
-
hoeveel kosten ze?
¿cuánto cuestan?
-
-
-
-
-
ik ben 34 jaar
tengo 34 años
-
ik ga normaal om ... werken
suelo ir al trabajo a las …
-
ik ga slapen
voy a dormir
-
ik ga stappen
voy de marcha
-
ik geloof dat …
creo que …
-
-
ik heet …
(yo) me llamo ...
-
-
-
ik lees de krant
leo el periódico
-
ik lees mijn email
leo mi email
-
ik lunch om … uur
almuerzo a las ...
-
-
ik ontbijt om … uur
desayuno a las …
-
Ik spreek (geen) Spaans
(no) hablo español
-
ik sta op om … uur
me levanto a las …
-
-
ik weet niet, zullen we ... vragen?
no sé, ¿pedimos ...?
-
-
ik woon in Den Haag
vivo en La Haya
-
-
-
is er een probleem?
¿hay un problema?
-
ja/ zegt u het eens?
dime/ dígame
-
-
-
-
-
-
-
-
komt eraan
enseguida/ ahora mismo
-
kop koffie met warme melk
café con leche, un
-
-
kun je/ kunt u ons de rekening brengen?
¿nos trae(s) la cuenta?
-
kunnen we betalen?
¿puede(s) cobrar?
-
lamsvlees met frites
cordero con patatas fritas
-
-
-
-
maandagmorgen
el lunes por la mañana
-
-
-
-
-
-
met mij gaat het goed
estoy bien
-
-
mijn man/ mijn vrouw
mi marido/ mi mujer
-
mijn vader/ moeder
mi padre/ madre
-
-
-
-
-
-
-
-
-
naar de bank gaan
ir al banco
-
naar de bioscoop gaan
ir al cine
-
naar de sportschool gaan
ir al gimnasio
-
naar het theater gaan
ir al teatro
-
natuurlijk!
por supuesto/ desde luego
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
piano gaan spelen
ir a tocar el piano
-
piano/ viool spelen
tocar el piano/ el violín
-
-
-
-
-
-
Spaanse les
clase de español, la
-
-
-
spreek je Engels of Frans?
¿hablas inglés o francés?
-
-
-
-
-
-
trompet gaan spelen
trompeta, la
-
-
-
-
-
viool gaan spelen
ir a tocar el violín
-
-
-
-
voetballen
jugar al fútbol
-
voor mij hetzelfde
para mí lo mismo
-
voor mij ook
para mí también
-
-
-
-
vriend (relatie)
novio, el
-
vriend (vriendschappelijk)
amigo, el
-
-
-
-
waar kom je vandaan?
¿de dónde eres?
-
waar komen jullie vandaan?
¿de dónde sois?
-
waar komt u vandaan?
¿de dónde es usted?
-
waar woon je?
¿dónde vives?
-
-
-
-
wanneer kom je aan?
¿cuándo llegas?
-
-
-
wat doet hij/ zij/ u?
¿qué hace?
-
wat ga jij nemen?
¿qué vas a tomar tú?
-
-
wat is er als hoofdgerecht?
¿qué hay de primero?
-
wat is het dagmenu?
¿cuál es el menú del día?
-
wat wil je?
¿qué quieres?
-
wat zullen we drinken?
¿qué bebemos?
-
-
weekend
fin de semana, el
-
-
-
wij wonen in Den Haag
vivimos en La Haya
-
-
wil je iets drinken?
¿quieres tomar algo?
-
willen/ houden van
querer (ie)
-
-
witte wijn/ rosé
vino blanco/ rosado, un
-
-
-
-
-
-
-
zullen we vanavond uitgaan?
¿vamos de marcha esta noche?
-
|
|