Dutch test chapter 8

  1. zo...dat / integendeel / lang niet zo... als / hoe...hoe / daardoor / zodat.

    Mannen zorgen___ vaak voor de kinderen___ vrouwen.
    lang niet zo... als
  2. zo...dat / integendeel / lang niet zo... als / hoe...hoe / daardoor / zodat.

    ___meer je werkt, ___ minder tijd je overhoudt voor je gezin.
    hoe...hoe
  3. zo...dat / integendeel / lang niet zo... als / hoe...hoe / daardoor / zodat.

    Sommige mannen vinden hun werk ___belangrijk,___ze vergeten dat ze ook nog kinderen habben.
    zo...dat
  4. zo...dat / integendeel / lang niet zo... als / hoe...hoe / daardoor / zodat.

    Steeds meer vrouwen gaan werken___kunnen mannen meer tijd aan de kinderen besteden.
    zodat.
  5. zo...dat / integendeel / lang niet zo... als / hoe...hoe / daardoor / zodat.

    Niet iedereen heeft bezwaar(exepciones) tegen de traditionele rolverdeling(reparto) ______ veel mensen habben er vrede mee.
    integendeel = de lo contrario
  6. zo...dat / integendeel / lang niet zo... als / hoe...hoe / daardoor / zodat.

    In veel gezinnen werken de man en de vrouw allebei,____ ze ook allebei voor de kinderen kunnen zorgen.

    daardoor = por lo tanto
  7. zich het vuur uit de sloffen lopen
    • heel erg veel werken
    • Heel erg hard zijn best doen.
  8. aan de zijlijn staan
    er niet bij betrokken(involved) zijn
  9. het niet (meer) zien zitten
    ergens (geen) goede verwachtingen van hebben.
  10. in een zwart gat vallen
    Plotseling in een als uitzichtloos(sin esperanza) ervaren situatie terechtkomen.(end up)="plotseling in een droevige ervaring met zonder hoop"
  11. ergens overheen komen
    iets verwerken(arreglado), er geen last of verdriet meer van hebben.
  12. geen erg hebben in
    iets niet merken (erg = para nada)
  13. 1-verharding =
    2-vervaging =
    3-toenemend =
    4-onverschilliger =
    5-bewering =
    6-inspannen =
    7-aangenamer=
    • 1-Endurecimiento
    • 2-desenfoque
    • 3-Aumento
    • 4-indiferente
    • 5-afirmación
    • 6-esfuerzo
    • 7-agradable
  14. 1- bereid =
    2- volk =
    3- overtuiginggen =
    4- verstedelijking =
    5- welvaart =
    6- V-snaar =
    7- zorzame samenleving =
    8- Betrokkenheid =
    • 1 - preparado
    • 2 - Las personas
    • 3 - creencias
    • 4 - la urbanización
    • 5 - el bienestar
    • 6 - V-cinturón
    • 7- sociedad solidaria
    • 8- involved
  15. 1- aan de slag gaan =
    2- voor de kost zorgen =
    3- zicht het vuur uit de sloffen lopen =
    4- aan de zijlijn staan =
    5- het niet (meer) zien zitten =
    6- in een zwart gat vallen =
    7- ergens overheen komen =
    8- geen erg hebben in =
    • 1- begint met iets
    • 2- het eten betalen=werken om in zijn levensonderhoud(coste de vida)te kunnen voorzien(provide)
    • 3-zicht heel erg uitsloven(exagerar)bezig voor iets of iemand
    • 4- er niet bij betrokken(involved) zijn=niet me doen
    • 5-ergens (geen) goede verwachtingen van hebben.
    • 6-Plotseling in een als uitzichtloos(sin esperanza) ervaren situatie terechtkomen.
    • 7-iets verwerken(arreglado), er geen last of verdriet meer van hebben.
    • 8-iets niet merken (erg = para nada)
  16. daardoor (normale zin + inversie ) / want (normale zin) / doordat ( bijzin )

    1- ___vrouwen steeds vaker buitenshuis werken, veranderen de gezinsstructuren.
    doordat
  17. daardoor (normale zin + inversie ) / want (normale zin) / doordat ( bijzin )

    2- De gezinstructuren veranderen ____ vrouwen werken steeds vaker buitenshuis.
    want
  18. daardoor (normale zin + inversie ) / want (normale zin) / doordat ( bijzin )

    3- Vrouwen werken steed vaker buitenshuis. ____veranderen de gezinsstructuren.
    daardoor
  19. daardoor (normale zin + inversie ) / want (normale zin) / doordat ( bijzin )

    4- De gezinsstructuren veranderen ___ vrouwen steeds vaker buitenshuis werken.
    doordat
  20. daardoor (normale zin + inversie ) / want (normale zin) / doordat ( bijzin )

    5- Vrouwen werken steeds vaker buitenshuis; ___ veranderen de gezinsstructuren.
    daardoor
  21. 1- en...en
    2- niet ... en ook niet
    3- of... of...
    • 1- Zowel mannen als vrouwen moeten voor de kinderen zorgen.
    • 2- Er is noch in het kinderdagverblijf noch in de creche plaats voor onze kinderen.
    • 3- Steeds meer vrouwen werken, hetzij parttime hetzij fulltime
  22. 1- op het moment dat, in de tijd dat
    2- in het geval dat.
    3- allen dan ( geef een voorwaarde aan)
    4 - Formel taal.
    • 1- Veel vrouwen gaan weer werken als de kinderen wat ouder zijn.
    • 2- als Guusje morgen nog ziek is, bel ik de dokter.
    • 3- als u nu lid wordt, krijgt u 10% korting.
    • 4- wij kunnen vanavond uit indien u dat wents.
  23. 1- alleen als, noit aan het begin van een zin.
    2- behalve als, maar niet als, noit aan het begin van een zin.
    3- op het moment dat, se combina siempre con el pasado.
    4- en op hetzelfde moment
    5- en op hetzelfde moment (tegenstelling)
    6- duid een logish gevolg aan, nunca al pricipio de una oracion.
    7- word altijd gecombineerd met een adjectief
    8-word altijd gecombineerd met een comparative, verbind worden en zinnen.
    • 1- U kunt dit boek ruilen mits u de bon nog hebt.
    • 2- U krijgt subsidie tenzij uw inkomen te hoog is.
    • 3- Toen de kinderen nog klein waren , werkte ik partime.
    • 4- Terwijl jij met je ouders praat, zal ik eten koken.
    • 5- Hij heeft altijd financiele problemen, terwijl hij toch een goede baan heeft.
    • 6- Hellen gaat een dag minder werken zodat ze wat meer tijd heeft.
    • 7- De vraag naar kinderopvang is zo groot, dat er wachtlijsten zijn ontstaan.
    • 8- Hoe meer tijd je met kinderen besteedt, hoe beter de band met ze wordt.
  24. de handeling in de ene zin vindt plaats voor de handeling in de andere zin.

    antes que/ por eso
    • 1- Hij brengt de kinderen naar school (om 8:30 huur)
    • voordat hij naar zijn werk gaat ( om 8:45 huur)
    • 2-Hij gaat naar zijn werk ( om 8:45 huur)
    • Daarvoor breng hij de kinderen naar school (om 8:30 huur)
  25. de handeling in de ene zin vindt plaats na de handeling in de andere zin.

    despues de / a continuacion o y despues
    • 1- Ik heb een baan gevonden ( in december)
    • nadat ik die cursus had gedaan ( in juli)
    • 2- Ik heb die cursus gedaan ( in juli)
    • daarna heb ik een baan gevonden ( in december)
  26. De plaats van er in de zin

    1- als plaatsaanduiding = indicar un lugar
    2- in combinatie met een propositie
    3- in combinatie met een numerale
    4- als voorlopig subject
    5- in pasieve sinnen zonder subject
    • 1- Ken je Utrecht? Zeker, ik heb er vijf jaar gewoond.
    • 2- Ik pak een kopje koffie voor je. Wat wil je erin, suiker?
    • 3- Heb jij nog sigaretten? Ja, ik heb er nog twee.
    • 4- Er is iemand voor je aan de telefoon.
    • 5- Er werd gedanst en gezongen op het feest.
  27. De plaats van het verwijzende er in de zin.
    -Hoofdzinnen

    1-subject / verbum / er / rest
    2-(...) / verbum / subject/ er/ rest
    3- subject / verbum / reflexief/ er / rest
    4- er / verbum / indefiniet subject / rest
    • 1- Ik / heb / er / vijf jaar gewoond.
    • 2- Sinds kort / woont / julia / er / ook
    • 3- Karel / heeft / hem / er / drie gegeven.
    • 4-Er / heeft / iemand / voor je gebeld.
  28. De plaats van het verwijzende er in de zin. Bijzinnen

    1- hoofdzin / conjuntie / subject / er / rest.
    2- hoofdzin / conjuntie / subject / reflexief / er / rest.
    3- hoofdzin / conjuntie / er / indefiniet subject /rest
    • 1- Hij vertelde / dat / jullia / er / sinds kort ook woont.
    • 2- Ik ga weg / omdat / ik / me / er / liever niet mee bemoei.
    • 3- Ik weet niet / of / er / iemand / voor je heeft gebeld.
  29. Maak zinnen: zodat / noch... noch / tenzij / zo ...dat / mits / terwijl / toen.

    1. De mogelijkheden voor kinderopvang worden steeds better/ Steeds meer vrouwen kunnen gaan werken.
    1-De mogelijkheden voor kinderopvang worden steed better zodat steeds meer vrouwen kunnen gaar werken.
  30. Maak zinnen: zodat / noch... noch / tenzij / zo ...dat / mits / terwijl / toen.

    2- De oppas kan vanavon niet op de kinderen passen./ Jouw moeder kan vanavond ook niet op de kinderen passen.
    2- Noch de oppas noch jouw moeder kan vananvond op de kinderen passen
  31. Maak zinnen: zodat / noch... noch / tenzij / zo ...dat / mits / terwijl / toen.

    3- Jan zorgt meestal voor het eten/ Hij is pas laat klaar met zijn werk.
    3 -Jan zorgt meestal voor het eten tenzij (solo si, al menos que ) hij pas laat klaar met zijn werk kaar is.
  32. Maak zinnen: zodat / noch... noch / tenzij / zo ...dat / mits / terwijl / toen.

    4. We waren gisterenavond laat thuis./ De oppas was op de bank in slaap gevallen.
    4- We waren gisteren zo laat thuis that de oppas op de bank in slaap was gevallen.
  33. Maak zinnen: zodat / noch... noch / tenzij / zo ...dat / mits / terwijl / toen.

    5- U kunt gebruik maken van de buitenschoolse opvang./ Uw zoon is jonger dan 13 jaar.
    5- U kunt gebruik maken van de buitenschoolse opvang mits uw zoon jonger dan 13 jaar is.
  34. Maak zinnen: zodat / noch... noch / tenzij / zo ...dat / mits / terwijl / toen.

    6- In Denemarken gaat 48% van de kinderen naar een creche. ? In Spange is dat maar 2%.
    6- In Denemarken gaat 48% van de kinderen naar een creche terwijl dat in Spange maar 2% is.
  35. Maak zinnen: zodat / noch... noch / tenzij / zo ...dat / mits / terwijl / toen.

    7. Mijn dochtertje had koorst. / Ze mocht niet naar het kinderdagverblijf.
    7. Toen mijn dochtertje koorst had, mocht ze niet naar het kinderdagverblijf.
  36. Vul in: zowel... als / als / hetzij...hetzij / hoe... hoe / voordat / nadat / daarvoor / daarna.

    1-___ik naar huis ga, haal ik altijd eerst de kinderen op van school.
    voordat
  37. Vul in: zowel... als / als / hetzij...hetzij / hoe... hoe / voordat / nadat / daarvoor / daarna.

    2- U moet voor 1 maart reageren ____ telefonisch ____ schriftelijk.
    hetzij...hetzij
  38. Vul in: zowel... als / als / hetzij...hetzij / hoe... hoe / voordat / nadat / daarvoor / daarna.

    3- In 1985 werkte slechts 30% van de vrouwen ___ is het aantal werkende vrouwen behoorlijk toegenomen.
    Daarna
  39. Vul in: zowel... als / als / hetzij...hetzij / hoe... hoe / voordat / nadat / daarvoor / daarna.

    4- ____in Duitsland _____ in Spanje gaat maar 2% van alle kinderen naar de creche.
    zowel.... als
  40. Vul in: zowel... als / als / hetzij...hetzij / hoe... hoe / voordat / nadat / daarvoor / daarna.

    5 -Sinds de geboorte van onze zoon werkt Jaap parttime; ___ werkte hij fulltime.
    daarvoor
  41. Vul in: zowel... als / als / hetzij...hetzij / hoe... hoe / voordat / nadat / daarvoor / daarna.

    6 ____ je meer tijd met je kinderen besteedt, krijg je een betere band met ze.
    als
  42. Vul in: zowel... als / als / hetzij...hetzij / hoe... hoe / voordat / nadat / daarvoor / daarna.

    7- _____ jonger de kinderen zijn, ____ minder tijd je voor jezelf overhoudtt.
    hoe...hoe
  43. Vul in: zowel... als / als / hetzij...hetzij / hoe... hoe / voordat / nadat / daarvoor / daarna.

    8- Mijn oma verhuisde naar een bejaardentehuis ____ mijn opa was overleden.
    nadat
  44. Verschil in betekenis

    1- Noch Johan noch Myra heef tijd om boodschappen te doen.
    2- Zowel Johan als Myra heef tijd om boodschappen te doen.
    3- Hetzij Johan hetzij Myra heeft tijd om boodschappen te doen.
    • 1-zij hebben allebei geen tijd
    • 2 -zij hebben allebei tijd
    • 3 -een van hen kan de boodschappen doen.
  45. Verschil in betekenis

    1- Ik kom naar je feestje mits Harm komt.
    2- Ik kom naar je feestje tenzij Harm komt.
    • 1- ik ga alleen als Harm komt.
    • 2- Ik ga naar het feest maar niet als Harm komt.
  46. Vul in: aan de slag gaan / oorzaak / fors / deeltijd / kinderopvang / wachtlijst / oplopen / gastouder

    1- In sommige grote winkels is er ___ zodat ouders rustig kunnen winkelen.
    2- Naomi wil in ____gaan werken zodat ze meer tijd heeft voor de kinderen.
    3-Weet jij wat de ____ is van de lange wachtlijsten voor kinderopvang?
    4- Vandaag is de laatste dag van mijn vacantie. Maandag ___ ik weer______
    5-Door een tekort aan geld en personeel ontstaat er in veel ziekenhuizen een _____ voor opertaties.
    6- Het wordt morgen mooi weer. De temperatuur kan ____tot zo'n 25 graden celsius.
    7- Het aantal moeder dat werkt is de laatste vijftien jaar ___ toegenomen: wel 20 procent.
    8-Monica is ____ ze past op de kinderen van drie vriendinnen die overdag werken.
    • 1-kinderopvang
    • 2-deeltijd
    • 3-oorzaak
    • 4- ga...aan de slag
    • 5- wachtlijst
    • 6-oplopen
    • 7-fors
    • 8-gastouder
Author
goodalef
ID
45064
Card Set
Dutch test chapter 8
Description
test
Updated