Deel 3

  1. Past
    over
  2. Quarter
    het kwart
  3. Before
    voor
  4. Half past 9
    halftien
  5. Het is tien voor vijf
    Hoe laat is het?
  6. Over een half uur
    Hoe laat hebben we een trein?
  7. Om vijf over vijf
    Hoe laat vertrekt je vliegtuig
  8. Tot halfnegen
    Tot hoe laat slaapt Paolo?
  9. In what time from now?
    over...
  10. At what time?
    Om...
  11. Until when?
    tot...
  12. One and a half
    Anderhalf/anderhalve
  13. Half + het
    half
  14. Half + de
    halve
  15. minute
    de minuut
  16. quarter 2?
    het kwartier
  17. Hour
    het uur
  18. Eat a breakfast
    • ontbijten
    • ontbijt
  19. Already
    al
  20. Back
    Terug
  21. The day before yesterday
    eergisteren
  22. Perhaps
    misschien
  23. Early
    vroeg
  24. For a while
    even
  25. Moment
    ogenblik
  26. Done
    gedaan
  27. In
    • week - in de tweede week van...
    • maand
    • seizoen
    • jaar
  28. Op
    • Dag
    • op maandag
    • op 26 september
  29. Om
    ur
  30. How many?
    hoeveel
  31. How late
    hoe laat
  32. How old
    hoe oud
  33. How long?
    hoelang
  34. How far?
    hoe ver
  35. Until when?
    • tot hoe laat?
    • hoelang
  36. How often?
    hoe vaak
  37. the cinema
    de bioscoop
  38. movie
    de film
  39. kilometr
    de kilometer
  40. Station
    het station
  41. Time of departure
    het vertrekuur
  42. To last...? duration
    • duren
    • de film duurt...
  43. To step
    • stappen
    • stap stapt stapt
  44. each other
    elkaar
  45. Since
    sinds
  46. Traffic jam
    de file
  47. the clothes
    de kleren
  48. the tooth
    de tand
  49. lunch break
    de lunchpauze
  50. \the road
    de weg
  51. the sandwich
    het broodje
  52. work
    het werk
  53. to arrive
    *aankomen
  54. to depart?
    *aantrekken
  55. to Read
    lezen
  56. to Ride along with
    *meerijden
  57. to rise
    *opstaan
  58. to brush
    poetsen
  59. to drive
    rijden
  60. to stay home
    *thuisblijven
  61. to come home
    *thuiskomen
  62. to put out
    *uitdoen
  63. To ask
    vragen
  64. own
    eigen
  65. afterwards
    daarna
  66. usually
    gewoonlijk
  67. well
    wel
  68. To ask a question
    een vraag stellen?
  69. Can i ask a question?
    Mag ik iets vragen?
  70. Can u help me?
    Kunt u mij helpen, alstublieft?
  71. Yes, go ahed and ask me
    Vraagt u maar
  72. Where is...
    Waar is..., alstublieft
  73. I look for
    ik zoek...
  74. Straight forward
    rechtdoor
  75. left
    links
  76. Right
    rechts
  77. Tak first...
    je neemt de eerste... straat ...
  78. Go all the way until
    je gaat tot aan
  79. Cross...
    je steekt... over
  80. -Dank je
    geen dank
  81. -Bedankt
    -graag gedaan
  82. librarary
    de bibliotheek
  83. It is... somewhere
    • ALWAS DIE or DAT
    • De = die ligt...
    • Het = dat ligt...
    • or is
  84. To get
    • krijgen
    • eg. informatie krijgen
  85. an intersection
    het kruispunt
  86. the end
    het einde
  87. to believe
    geloven
  88. to help
    helpen
  89. to drive in
    *inrijden
  90. to park
    parkeren
  91. To stop
    stoppen
  92. left
    links
  93. Unfortunately
    jammer
  94. the space
    de ruimte
  95. television
    de televisie
  96. the garden
    de tuin
  97. the house
    de woning
  98. the village
    het dorp
  99. the family
    het gezin
  100. to build
    bouwen
  101. to share
    delen
  102. to know
    kennen
  103. to appear
    lijken
  104. to make
    maken
  105. to travel
    reizen
  106. enough
    genoeg
  107. photo
    de foto
  108. the hall
    de hal
  109. the ren
    de huur
  110. information
    de informatie
  111. the side
    de kant
  112. the stairs
    de trap
  113. living room
    de living
  114. price
    de prijs
  115. bedroom
    de slaapkamer
  116. place
    de plaats
  117. lift
    de lift
  118. the light
    het licht
  119. park
    het park
  120. the view
    het uitzicht
  121. cosy
    gezellig
  122. ugly
    lelijk
  123. magnificent
    prachtig
  124. spacious
    ruim
  125. sad
    triest
  126. free
    vrij
  127. little
    weinig
  128. to see
    bekijken
  129. To pay
    betalen
  130. to enter
    *binnengaan
  131. to rent
    huren
  132. to think
    denken
  133. to hope
    hopen
  134. to cook
    koken
  135. to buy
    kopen
  136. to go with u
    *meegaan
  137. to come with u, come along
    *meekomen
  138. to walk around
    *rondlopen
  139. to show
    tonen
  140. to seek
    op zoek naar
  141. for rent
    te huur
  142. for sell
    te koop
  143. again
    opnieuw
  144. pass
    pas
  145. because
    want
  146. very
    zeer
  147. self
    zelf
Author
riatoz966
ID
343969
Card Set
Deel 3
Description
ds
Updated