-
-
-
Corpus, corporis (onz.)
Lichaam
-
Spes, acc. Spem
Hoop, verwachting
-
-
Salus, salutis (vrl.)
Redding, behoud, gezondheid
-
-
-
-
Alter, altera, altarum
De een , de ander (van twee)
-
Defendo, defendi (defendęre)
Verdedigen, beschermen
-
Pons, pontis. (Mnl.)
Brug
-
Custodio (custodire)
Bewaken, passen op
-
Erant (imperf.)
Zij waren
-
Dies, acc. Diem (mnl/vrl)
Dag
-
-
-
-
Exclamo (exclamare)
Uitroepen, uitschreeuwen
-
Fuit
(Hij) is geweest, (hij) was (perf. van esse), (zij) zijn geweest, (zij) waren (perf. van esse)
-
Arma, armorum (onz. Mv.)
Wapens
-
Fugio, fugi (fugęre)
Vluchten
-
|
|