-
-
-
Amerikaner, Amerikanerin
de Amerikaan, Amerikaanse
-
Anfänger
- de beginner
- Pl.: beginners
-
Beglier, Belgierin
de Belg, Belgische
-
-
-
sein
- zijn:
- ben, bent, is
- zijn, zijn, zijn
-
Kursteilnehmer
de cursist
-
-
auf Wiedersehen!, guten Tag!
Dag!
-
-
-
Däne, Dänin
de Deen, Deense
-
-
-
Deutscher, Deutsche
de Duitser, Duitse
-
-
-
-
-
Engländer, Engländerin
de Engelsman, Engelse
-
-
-
Finne, Finnin
de Fin, Finse
-
-
-
Franzose, Französin
de Fransman, Francaise
-
-
-
gesellig, gemütlich
gezellig
-
-
Guten Morgen!
Goedemorgen!
-
Guten Abend!
Goedenavond!
-
-
-
-
-
-
-
Ungar, Ungarin
de Hongaar, Hongaarse
-
-
-
-
-
-
-
Italiener, Italienerin
de Italiaan, Italiaanse
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Darf ich mich kurz vorstellen?
Mag ik me even voorstellen?
-
-
Herr Kuiper
meneer Kuiper
-
-
-
Frau Bakker
mevrouw Bakker
-
-
-
-
Niederländer, Niederländerin
de Nederlander, Nederlandse
-
niederländisch
Nederlands
-
-
-
-
-
Österreicher, Österreicherin
de Oostenrijker, Oostenrijkse
-
österrreichisch
Oostenrijks
-
-
Pole, Polin
de Pool, Poolse
-
-
-
Portugiese, Portugiesin
de Portugees, Portugese
-
-
Schön, Sie kennen zu lernen.
Prettig met u kennis te maken.
-
Russe, Russin
de Rus, Russin
-
-
skandinavisch
Scandinavisch
-
-
Spanier, Spanierin
de Spanjaard, Spaanse
-
-
-
Stell uns doch eben vor!
Stel ons maar even voor!
-
-
-
kennen zu lernen
te leren kennen
-
-
-
Auf Wiedersehen!
Tot ziens!
-
Türke, Türkin
de Turk, Turkse
-
-
-
-
-
ich folge, du folgst
volg
-
-
-
-
Woher kommen Sie?
Waar komt u vandaan?
-
-
-
-
wel (nicht übersetzbar)
wel (nicht übersetzbar)
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Segelschule
de zeilschool
-
-
-
-
Schweizer, Schweizerin
de Zwitser, Zwitserse
-
-
-
-
-
Mein Name ist....
Mijn naam is...
-
Ich komme aus...
Ik kom uit...
-
Ich wohne in...
Ik woon in...
-
Ich bin geboren in...
Ik ben geboren in...
-
Wie heißt du/heißen Sie?
Hoe heet jij/u?
-
Wer bist du/sind Sie?
Wie ben jij/bent u?
-
Wie ist dein/Ihr Name?
Wat is je/uw naam?
-
Woher kommst du/kommen Sie?
Waar kom je/komt u vandaan?
-
Wo wohnst du/wohnen Sie?
Waar woon je/woont u?
-
Wo bist du/sind Sie geboren?
Waar ben je/bent u geboren?
|
|