Dutch 1

  1. Sometimes
    soms
  2. Always
    altijd
  3. very
    heel
  4. another
    een ander
  5. who
    wie
  6. what
    wat
  7. why
    waarom
  8. when
    wanneer
  9. how
    hoe
  10. where
    waar
  11. which
    welk (e)
  12. 20
    twintig
  13. 30
    dertig
  14. 40
    veertig
  15. 50
    vijftig
  16. 60
    zestig
  17. 70
    zeventig
  18. 80
    tachtig
  19. 90
    negentig
  20. 100
    honderd
  21. 200
    tweehonderd
  22. 1,000
    duizend
  23. million
    een miljoen
  24. first
    eerste
  25. second
    tweede
Author
rgary
ID
24237
Card Set
Dutch 1
Description
dutch vocab in smaller sections
Updated