1. Home
  2. Flashcards
  3. Preview

Dutch - Regular Verbs

  1. To drink
    Drinken
  2. I drink
    Ik drink
  3. You drink (inform., sing.)
    Jij drinkt
  4. He drinks
    Hij drinkt
  5. She drinks
    Zij drinkt
  6. It drinks
    Het drinkt
  7. You drink (form., sing.)
    U drinkt
  8. You drink (form., plur.)
    U drinkt
  9. You drink (inform., plur.)
    Jullie drinken
  10. We drink
    Wij drinken
  11. They drink
    Zij drinken
  12. To live
    Wonen
  13. I live
    Ik woon
  14. You live (inform., sing.)
    Jij woont
  15. You live (form., plur.)
    U woont
  16. You live (form., sing.)
    U woont
  17. He lives
    Hij woont
  18. She lives
    Zij woont
  19. It lives
    Het woont
  20. We live
    Wij wonen
  21. They live
    Zij wonen
  22. You live (plur., inform.)
    Jullie wonen
  23. To think
    Denken
  24. I think
    Ik denk
  25. You think (sing., inform.)
    Jij denkt
  26. You think (inform., plur.)
    Jullie denken
  27. You think (form., sing.)
    U denkt
  28. He thinks
    Hij denkt
  29. She thinks
    Zij denkt
  30. It thinks
    Het denkt
  31. We think
    Wij denken
  32. They think
    Zij denken
Author
josique
ID
190455
Card Set
Dutch - Regular Verbs
Description
drinken, wonen, denken
Updated

  1. Home
  2. Flashcards
  3. Preview