AlleTijdenFuturo.txt

  1. ik zal spreken spreken
    hablaré
  2. jij zal spreken
    hablarás
  3. hij/zij/u zal spreken
    hablará
  4. wij zullen spreken
    hablaremos
  5. jullie zullen spreken
    hablaréis
  6. zij zullen spreken
    hablarán
  7. ik zal eten eten
    comeré
  8. jij zal eten
    comerás
  9. hij/zij/u zal eten
    comerá
  10. wij zullen eten presente
    comeremos
  11. jullie zullen eten
    comeréis
  12. zij zullen eten
    comerán
  13. ik zal leven
    viviré
  14. jij zal leven
    vivirás
  15. hij/zij/u zal leven
    vivirá
  16. wij zullen leven
    viviremos
  17. jullie zullen leven
    viviréis
  18. zij zullen leven
    vivirán
  19. ik zal geboren worden
    naceré
  20. jij zal geboren worden
    nacerás
  21. hij/zij/u zal geboren worden
    nacerá
  22. wij zullen geboren worden
    naceremos
  23. jullie zullen geboren worden
    naceréis
  24. zij zullen geboren worden
    nacerán
  25. ik zal ontvangen
    recibiré
  26. jij zal ontvangen
    recibirás
  27. hij/zij/u zal ontvangen
    recibirá
  28. wij zullen ontvangen
    recibiremos
  29. jullie zullen ontvangen
    recibiréis
  30. zij zullen ontvangen
    recibirán
  31. ik zal studeren
    estudiaré
  32. jij zal studeren
    estudiarás
  33. hij/zij/u zal studeren
    estudiará
  34. wij zullen studeren
    estudiaremos
  35. jullie zullen studeren
    estudiaréis
  36. zij zullen studeren
    estudiarán
  37. ik zal besluiten
    decidiré
  38. jij zal besluiten
    decidirás
  39. hij/zij/u zal besluiten
    decidirá
  40. wij zullen besluiten
    decidiremos
  41. jullie zullen besluiten
    decidiréis
  42. zij zullen besluiten
    decidirán
  43. ik zal hebben
    tendré
  44. jij zal hebben
    tendrás
  45. hij/zij/u zal hebben
    tendrá
  46. wij zullen hebben
    tendremos
  47. jullie zullen hebben
    tendréis
  48. zij zullen hebben
    tendrán
  49. ik zal zijn
    seré
  50. jij zal zijn
    serás
  51. hij/zij/u zal zijn
    será
  52. wij zullen zijn
    seremos
  53. jullie zullen zijn
    seréis
  54. zij zullen zijn
    serán
  55. ik zal beïnvloeden
    influiré
  56. jij zal beïnvloeden
    influirás
  57. hij/zij/u zal beïnvloeden
    influirá
  58. wij zullen beïnvloeden
    influiremos
  59. jullie zullen beïnvloeden
    influiréis
  60. zij zullen beïnvloeden
    influirán
  61. ik zal laten zien
    manifestaré
  62. jij zal laten zien
    manifestarás
  63. hij/zij/u zal laten zien
    manifestará
  64. wij zullen laten zien
    manifestaremos
  65. jullie zullen laten zien
    manifestaréis
  66. zij zullen laten zien
    manifestarán
  67. ik zal open doen
    abriré
  68. jij zal open doen
    abrirás
  69. hij/zij/u zal open doen
    abrirá
  70. wij zullen open doen
    abriremos
  71. jullie zullen open doen
    abriréis
  72. zij zullen open doen
    abrirán
  73. ik zal verhuizen
    me trasladaré
  74. jij zal verhuizen
    te trasladarás
  75. hij/zij/u zal verhuizen
    se trasladará
  76. wij zullen verhuizen
    nos trasladaremos
  77. jullie zullen verhuizen
    os trasladaréis
  78. zij zullen verhuizen
    se trasladarán
  79. ik zal werken
    trabajaré
  80. jij zal werken
    trabajarás
  81. hij/zij/u zal werken
    trabajará
  82. wij zullen werken
    trabajaremos
  83. jullie zullen werken
    trabajaréis
  84. zij zullen werken
    trabajarán
  85. ik zal trouwen
    me casaré
  86. jij zal trouwen
    te casarás
  87. hij/zij/u zal trouwen
    se casará
  88. wij zullen trouwen
    nos casaremos
  89. jullie zullen trouwen
    os casaréis
  90. zij zullen trouwen
    se casarán
  91. ik zal aanvangen
    comenzaré
  92. jij zal aanvangen
    comenzarás
  93. hij/zij/u zal aanvangen
    comenzará
  94. wij zullen aanvangen
    comenzaremos
  95. jullie zullen aanvangen
    comenzaréis
  96. zij zullen aanvangen
    comenzarán
  97. ik zal beginnen
    empezaré
  98. jij zal beginnen
    empezarás
  99. hij/zij/u zal beginnen
    empezará
  100. wij zullen beginnen
    empezaremos
  101. jullie zullen beginnen
    empezaréis
  102. zij zullen beginnen
    empezarán
  103. ik zal stoppen
    acabaré
  104. jij zal stoppen
    acabarás
  105. hij/zij/u zal stoppen
    acabará
  106. wij zullen stoppen
    acabaremos
  107. jullie zullen stoppen
    acabaréis
  108. zij zullen stoppen
    acabarán
  109. ik zal afmaken
    acabaré
  110. jij zal afmaken
    acabarás
  111. hij/zij/u zal afmaken
    acabará
  112. wij zullen afmaken
    acabaremos
  113. jullie zullen afmaken
    acabaréis
  114. zij zullen afmaken
    acabarán
  115. ik zal zien
    veré
  116. jij zal zien
    verás
  117. hij/zij/u zal zien
    verá
  118. wij zullen zien
    veremos
  119. jullie zullen zien
    veréis
  120. zij zullen zien
    verán
  121. ik zal komen
    vendré
  122. jij zal komen
    vendrás
  123. hij/zij/u zal komen
    vendrá
  124. wij zullen komen
    vendremos
  125. jullie zullen komen
    vendréis
  126. zij zullen komen
    vendrán
  127. ik zal naar binnen gaan
    entraré
  128. jij zal naar binnen gaan
    entrarás
  129. hij/zij/u zal naar binnen gaan
    entrará
  130. wij zullen naar binnen gaan
    entraremos
  131. jullie zullen naar binnen gaan
    entraréis
  132. zij zullen naar binnen gaan
    entrarán
  133. ik zal sterven
    moriré
  134. jij zal sterven
    morirás
  135. hij/zij/u zal sterven
    morirá
  136. wij zullen sterven
    moriremos
  137. jullie zullen sterven
    moriréis
  138. zij zullen sterven
    morirán
  139. ik zal zijn
    estaré
  140. jij zal zijn
    estarás
  141. hij/zij/u zal zijn
    estará
  142. wij zullen zijn
    estaremos
  143. jullie zullen zijn
    estaréis
  144. zij zullen zijn
    estarán
  145. ik zal gaan
    iré
  146. jij zal gaan
    irás
  147. hij/zij/u zal gaan
    irá
  148. wij zullen gaan
    iremos
  149. jullie zullen gaan
    iréis
  150. zij zullen gaan
    irán
  151. ik zal doen
    haré
  152. jij zal doen
    harás
  153. hij/zij/u zal doen
    hará
  154. wij zullen doen
    haremos
  155. jullie zullen doen
    haréis
  156. zij zullen doen
    harán
  157. ik zal maken
    haré
  158. jij zal maken
    harás
  159. hij/zij/u zal maken
    hará
  160. wij zullen maken
    haremos
  161. jullie zullen maken
    haréis
  162. zij zullen maken
    harán
  163. ik zal kunnen
    podré
  164. jij zal kunnen
    podrás
  165. hij/zij/u zal kunnen
    podrá
  166. wij zullen kunnen
    podremos
  167. jullie zullen kunnen
    podréis
  168. zij zullen kunnen
    podrán
  169. ik zal neerzetten
    pondré
  170. jij zal neerzetten
    pondrás
  171. hij/zij/u zal neerzetten
    pondrá
  172. wij zullen neerzetten
    pondremos
  173. jullie zullen neerzetten
    pondréis
  174. zij zullen neerzetten
    pondrán
  175. ik zal hebben
    tendré
  176. jij zal hebben
    tendrás
  177. hij/zij/u zal hebben
    tendrá
  178. wij zullen hebben
    tendremos
  179. jullie zullen hebben
    tendréis
  180. zij zullen hebben
    tendrán
  181. ik zal zeggen
    diré
  182. jij zal zeggen
    dirás
  183. hij/zij/u zal zeggen
    dirá
  184. wij zullen zeggen
    diremos
  185. jullie zullen zeggen
    diréis
  186. zij zullen zeggen
    dirán
  187. ik zal hebben (hulpwerkwoord)
    habré
  188. jij zal hebben (hulpwerkwoord)
    habrás
  189. hij/zij/u zal hebben (hulpwerkwoord)
    habrá
  190. wij zullen hebben (hulpwerkwoord)
    habremos
  191. jullie zullen hebben (hulpwerkwoord)
    habréis
  192. zij zullen hebben (hulpwerkwoord)
    habrán
  193. ik zal weten
    sabré
  194. jij zal weten
    sabrás
  195. hij/zij/u zal weten
    sabrá
  196. wij zullen weten
    sabremos
  197. jullie zullen weten
    sabréis
  198. zij zullen weten
    sabrán
  199. ik zal uitgaan
    saldré
  200. jij zal uitgaan
    saldrás
  201. hij/zij/u zal uitgaan
    saldrá
  202. wij zullen uitgaan
    saldremos
  203. jullie zullen uitgaan
    saldréis
  204. zij zullen uitgaan
    saldrán
  205. ik zal vertrekken
    saldré
  206. jij zal vertrekken
    saldrás
  207. hij/zij/u zal vertrekken
    saldrá
  208. wij zullen vertrekken
    saldremos
  209. jullie zullen vertrekken
    saldréis
  210. zij zullen vertrekken
    saldrán
  211. ik zal lezen
    leeré
  212. jij zal lezen
    leerás
  213. hij/zij/u zal lezen
    leerá
  214. wij zullen lezen
    leeremos
  215. jullie zullen lezen
    leeréis
  216. zij zullen lezen
    leerán
  217. ik zal schrijven
    escribiré
  218. jij zal schrijven
    escribirás
  219. hij/zij/u zal schrijven
    escribirá
  220. wij zullen schrijven
    escribiremos
  221. jullie zullen schrijven
    escribiréis
  222. zij zullen schrijven
    escribirán
  223. ik zal terugkeren
    volveré
  224. jij zal terugkeren
    volverás
  225. hij/zij/u zal terugkeren
    volverá
  226. wij zullen terugkeren
    volveremos
  227. jullie zullen terugkeren
    volveréis
  228. zij zullen terugkeren
    volverán
  229. ik zal lachen
    reiré
  230. jij zal lachen
    reirás
  231. hij/zij/u zal lachen
    reirá
  232. wij zullen lachen
    reiremos
  233. jullie zullen lachen
    reiréis
  234. zij zullen lachen
    reirán
  235. ik zal betalen
    pagaré
  236. jij zal betalen
    pagarás
  237. hij/zij/u zal betalen
    pagará
  238. wij zullen betalen
    pagaremos
  239. jullie zullen betalen
    pagaréis
  240. zij zullen betalen
    pagarán
  241. ik zal dansen
    bailaré
  242. jij zal dansen
    bailarás
  243. hij/zij/u zal dansen
    bailará
  244. wij zullen dansen
    bailaremos
  245. jullie zullen dansen
    bailaréis
  246. zij zullen dansen
    bailarán
  247. ik zal zoeken
    buscaré
  248. jij zal zoeken
    buscarás
  249. hij/zij/u zal zoeken
    buscará
  250. wij zullen zoeken
    buscaremos
  251. jullie zullen zoeken
    buscaréis
  252. zij zullen zoeken
    buscarán
  253. ik zal ophalen
    buscaré
  254. jij zal ophalen
    buscarás
  255. hij/zij/u zal ophalen
    buscará
  256. wij zullen ophalen
    buscaremos
  257. jullie zullen ophalen
    buscaréis
  258. zij zullen ophalen
    buscarán
  259. ik zal zingen
    cantaré
  260. jij zal zingen
    cantarás
  261. hij/zij/u zal zingen
    cantará
  262. wij zullen zingen
    cantaremos
  263. jullie zullen zingen
    cantaréis
  264. zij zullen zingen
    cantarán
  265. ik zal dineren
    cenaré
  266. jij zal dineren
    cenarás
  267. hij/zij/u zal dineren
    cenará
  268. wij zullen dineren
    cenaremos
  269. jullie zullen dineren
    cenaréis
  270. zij zullen dineren
    cenarán
  271. ik zal ontbijten
    desayunaré
  272. jij zal ontbijten
    desayunarás
  273. hij/zij/u zal ontbijten
    desayunará
  274. wij zullen ontbijten
    desayunaremos
  275. jullie zullen ontbijten
    desayunaréis
  276. zij zullen ontbijten
    desayunarán
  277. ik zal luisteren
    escucharé
  278. jij zal luisteren
    escucharás
  279. hij/zij/u zal luisteren
    escuchará
  280. wij zullen luisteren
    escucharemos
  281. jullie zullen luisteren
    escucharéis
  282. zij zullen luisteren
    escucharán
  283. ik zal wachten
    esperaré
  284. jij zal wachten
    esperarás
  285. hij/zij/u zal wachten
    esperará
  286. wij zullen wachten
    esperaremos
  287. jullie zullen wachten
    esperaréis
  288. zij zullen wachten
    esperarán
  289. ik zal hopen
    esperaré
  290. jij zal hopen
    esperarás
  291. hij/zij/u zal hopen
    esperará
  292. wij zullen hopen
    esperaremos
  293. jullie zullen hopen
    esperaréis
  294. zij zullen hopen
    esperarán
  295. ik zal studeren
    estudiaré
  296. jij zal studeren
    estudiarás
  297. hij/zij/u zal studeren
    estudiará
  298. wij zullen studeren
    estudiaremos
  299. jullie zullen studeren
    estudiaréis
  300. zij zullen studeren
    estudiarán
  301. ik zal roepen
    llamaré
  302. jij zal roepen
    llamarás
  303. hij/zij/u zal roepen
    llamará
  304. wij zullen roepen
    llamaremos
  305. jullie zullen roepen
    llamaréis
  306. zij zullen roepen
    llamarán
  307. ik zal bellen
    llamaré
  308. jij zal bellen
    llamarás
  309. hij/zij/u zal bellen
    llamará
  310. wij zullen bellen
    llamaremos
  311. jullie zullen bellen
    llamaréis
  312. zij zullen bellen
    llamarán
  313. ik zal huilen
    lloraré
  314. jij zal huilen
    llorarás
  315. hij/zij/u zal huilen
    llorará
  316. wij zullen huilen
    lloraremos
  317. jullie zullen huilen
    lloraréis
  318. zij zullen huilen
    llorarán
  319. ik zal zwemmen
    nadaré
  320. jij zal zwemmen
    nadarás
  321. hij/zij/u zal zwemmen
    nadará
  322. wij zullen zwemmen
    nadaremos
  323. jullie zullen zwemmen
    nadaréis
  324. zij zullen zwemmen
    nadarán
  325. ik zal nodig hebben
    necesitaré
  326. jij zal nodig hebben
    necesitarás
  327. hij/zij/u zal nodig hebben
    necesitará
  328. wij zullen nodig hebben
    necesitaremos
  329. jullie zullen nodig hebben
    necesitaréis
  330. zij zullen nodig hebben
    necesitarán
  331. ik zal beëindigen
    terminaré
  332. jij zal beëindigen
    terminarás
  333. hij/zij/u zal beëindigen
    terminará
  334. wij zullen beëindigen
    terminaremos
  335. jullie zullen beëindigen
    terminaréis
  336. zij zullen beëindigen
    terminarán
  337. ik zal nemen
    tomaré
  338. jij zal nemen
    tomarás
  339. hij/zij/u zal nemen
    tomará
  340. wij zullen nemen
    tomaremos
  341. jullie zullen nemen
    tomaréis
  342. zij zullen nemen
    tomarán
  343. ik zal werken
    trabajaré
  344. jij zal werken
    trabajarás
  345. hij/zij/u zal werken
    trabajará
  346. wij zullen werken
    trabajaremos
  347. jullie zullen werken
    trabajaréis
  348. zij zullen werken
    trabajarán
  349. ik zal reizen
    viajaré
  350. jij zal reizen
    viajarás
  351. hij/zij/u zal reizen
    viajará
  352. wij zullen reizen
    viajaremos
  353. jullie zullen reizen
    viajaréis
  354. zij zullen reizen
    viajarán
  355. ik zal leren
    aprenderé
  356. jij zal leren
    aprenderás
  357. hij/zij/u zal leren
    aprenderá
  358. wij zullen leren
    aprenderemos
  359. jullie zullen leren
    aprenderéis
  360. zij zullen leren
    aprenderán
  361. ik zal eten
    comeré
  362. jij zal eten
    comerás
  363. hij/zij/u zal eten
    comerá
  364. wij zullen eten
    comeremos
  365. jullie zullen eten
    comeréis
  366. zij zullen eten
    comerán
  367. ik zal begrijpen
    comprenderé
  368. jij zal begrijpen
    comprenderás
  369. hij/zij/u zal begrijpen
    comprenderá
  370. wij zullen begrijpen
    comprenderemos
  371. jullie zullen begrijpen
    comprenderéis
  372. zij zullen begrijpen
    comprenderán
  373. ik zal rennen
    correré
  374. jij zal rennen
    correrás
  375. hij/zij/u zal rennen
    correrá
  376. wij zullen rennen
    correremos
  377. jullie zullen rennen
    correréis
  378. zij zullen rennen
    correrán
  379. ik zal geloven
    creeré
  380. jij zal geloven
    creerás
  381. hij/zij/u zal geloven
    creerá
  382. wij zullen geloven
    creeremos
  383. jullie zullen geloven
    creeréis
  384. zij zullen geloven
    creerán
  385. ik zal beloven
    prometeré
  386. jij zal beloven
    prometerás
  387. hij/zij/u zal beloven
    prometerá
  388. wij zullen beloven
    prometeremos
  389. jullie zullen beloven
    prometeréis
  390. zij zullen beloven
    prometerán
  391. ik zal verkopen
    venderé
  392. jij zal verkopen
    venderás
  393. hij/zij/u zal verkopen
    venderá
  394. wij zullen verkopen
    venderemos
  395. jullie zullen verkopen
    venderéis
  396. zij zullen verkopen
    venderán
  397. ik zal drinken
    beberé
  398. jij zal drinken
    beberás
  399. hij/zij/u zal drinken
    beberá
  400. wij zullen drinken
    beberemos
  401. jullie zullen drinken
    beberéis
  402. zij zullen drinken
    beberán
  403. ik zal open doen
    abriré
  404. jij zal open doen
    abrirás
  405. hij/zij/u zal open doen
    abrirá
  406. wij zullen open doen
    abriremos
  407. jullie zullen open doen
    abriréis
  408. zij zullen open doen
    abrirán
  409. ik zal ontvangen
    recibiré
  410. jij zal ontvangen
    recibirás
  411. hij/zij/u zal ontvangen
    recibirá
  412. wij zullen ontvangen
    recibiremos
  413. jullie zullen ontvangen
    recibiréis
  414. zij zullen ontvangen
    recibirán
  415. ik zal stijgen
    subiré
  416. jij zal stijgen
    subirás
  417. hij/zij/u zal stijgen
    subirá
  418. wij zullen stijgen
    subiremos
  419. jullie zullen stijgen
    subiréis
  420. zij zullen stijgen
    subirán
  421. ik zal dalen
    bajaré
  422. jij zal dalen
    bajarás
  423. hij/zij/u zal dalen
    bajará
  424. wij zullen dalen
    bajaremos
  425. jullie zullen dalen
    bajaréis
  426. zij zullen dalen
    bajarán
  427. ik zal willen
    querré
  428. jij zal willen
    querrás
  429. hij/zij/u zal willen
    querrá
  430. wij zullen willen
    querremos
  431. jullie zullen willen
    querréis
  432. zij zullen willen
    querrán
  433. ik zal houden van
    querré
  434. jij zal houden van
    querrás
  435. hij/zij/u zal houden van
    querrá
  436. wij zullen houden van
    querremos
  437. jullie zullen houden van
    querréis
  438. zij zullen houden van
    querrán
  439. ik zal spelen
    jugaré
  440. jij zal spelen
    jugarás
  441. hij/zij/u zal spelen
    jugará
  442. wij zullen spelen
    jugaremos
  443. jullie zullen spelen
    jugaréis
  444. zij zullen spelen
    jugarán
  445. ik zal gewoonlijk doen
    soleré
  446. jij zal gewoonlijk doen
    solerás
  447. hij/zij/u zal gewoonlijk doen
    solerá
  448. wij zullen gewoonlijk doen
    soleremos
  449. jullie zullen gewoonlijk doen
    soleréis
  450. zij zullen gewoonlijk doen
    solerán
  451. ik zal kijken
    miraré
  452. jij zal kijken
    mirarás
  453. hij/zij/u zal kijken
    mirará
  454. wij zullen kijken
    miraremos
  455. jullie zullen kijken
    miraréis
  456. zij zullen kijken
    mirarán
  457. ik zal koken
    cocinaré
  458. jij zal koken
    cocinarás
  459. hij/zij/u zal koken
    cocinará
  460. wij zullen koken
    cocinaremos
  461. jullie zullen koken
    cocinaréis
  462. zij zullen koken
    cocinarán
  463. ik zal aankomen
    llegaré
  464. jij zal aankomen
    llegarás
  465. hij/zij/u zal aankomen
    llegará
  466. wij zullen aankomen
    llegaremos
  467. jullie zullen aankomen
    llegaréis
  468. zij zullen aankomen
    llegarán
  469. ik zal vergeten
    olvidaré
  470. jij zal vergeten
    olvidarás
  471. hij/zij/u zal vergeten
    olvidará
  472. wij zullen vergeten
    olvidaremos
  473. jullie zullen vergeten
    olvidaréis
  474. zij zullen vergeten
    olvidarán
  475. ik zal sturen
    mandaré
  476. jij zal sturen
    mandarás
  477. hij/zij/u zal sturen
    mandará
  478. wij zullen sturen
    mandaremos
  479. jullie zullen sturen
    mandaréis
  480. zij zullen sturen
    mandarán
  481. ik zal leiden
    mandaré
  482. jij zal leiden
    mandarás
  483. hij/zij/u zal leiden
    mandará
  484. wij zullen leiden
    mandaremos
  485. jullie zullen leiden
    mandaréis
  486. zij zullen leiden
    mandarán
  487. ik zal reserveren
    reservaré
  488. jij zal reserveren
    reservarás
  489. hij/zij/u zal reserveren
    reservará
  490. wij zullen reserveren
    reservaremos
  491. jullie zullen reserveren
    reservaréis
  492. zij zullen reserveren
    reservarán
  493. ik zal geven
    daré
  494. jij zal geven
    darás
  495. hij/zij/u zal geven
    dará
  496. wij zullen geven
    daremos
  497. jullie zullen geven
    daréis
  498. zij zullen geven
    darán
  499. ik zal proberen
    intentaré
  500. jij zal proberen
    intentarás
  501. hij/zij/u zal proberen
    intentará
  502. wij zullen proberen
    intentaremos
  503. jullie zullen proberen
    intentaréis
  504. zij zullen proberen
    intentarán
  505. ik zal stelen
    robaré
  506. jij zal stelen
    robarás
  507. hij/zij/u zal stelen
    robará
  508. wij zullen stelen
    robaremos
  509. jullie zullen stelen
    robaréis
  510. zij zullen stelen
    robarán
  511. ik zal huren
    alquilaré
  512. jij zal huren
    alquilarás
  513. hij/zij/u zal huren
    alquilará
  514. wij zullen huren
    alquilaremos
  515. jullie zullen huren
    alquilaréis
  516. zij zullen huren
    alquilarán
  517. ik zal kapot maken
    romperé
  518. jij zal kapot maken
    romperás
  519. hij/zij/u zal kapot maken
    romperá
  520. wij zullen kapot maken
    romperemos
  521. jullie zullen kapot maken
    romperéis
  522. zij zullen kapot maken
    romperán
  523. ik zal breken
    romperé
  524. jij zal breken
    romperás
  525. hij/zij/u zal breken
    romperá
  526. wij zullen breken
    romperemos
  527. jullie zullen breken
    romperéis
  528. zij zullen breken
    romperán
  529. ik zal nemen (een afslag)
    cogeré
  530. jij zal nemen (een afslag)
    cogerás
  531. hij/zij/u zal nemen (een afslag)
    cogerá
  532. wij zullen nemen (een afslag)
    cogeremos
  533. jullie zullen nemen (een afslag)
    cogeréis
  534. zij zullen nemen (een afslag)
    cogerán
  535. ik zal afslaan
    giraré
  536. jij zal afslaan
    girarás
  537. hij/zij/u zal afslaan
    girará
  538. wij zullen afslaan
    giraremos
  539. jullie zullen afslaan
    giraréis
  540. zij zullen afslaan
    girarán
  541. ik zal draaien
    giraré
  542. jij zal draaien
    girarás
  543. hij/zij/u zal draaien
    girará
  544. wij zullen draaien
    giraremos
  545. jullie zullen draaien
    giraréis
  546. zij zullen draaien
    girarán
  547. ik zal passeren
    pasaré
  548. jij zal passeren
    pasarás
  549. hij/zij/u zal passeren
    pasará
  550. wij zullen passeren
    pasaremos
  551. jullie zullen passeren
    pasaréis
  552. zij zullen passeren
    pasarán
  553. ik zal volgen
    seguiré
  554. jij zal volgen
    seguirás
  555. hij/zij/u zal volgen
    seguirá
  556. wij zullen volgen
    seguiremos
  557. jullie zullen volgen
    seguiréis
  558. zij zullen volgen
    seguirán
  559. ik zal doorgaan
    seguiré
  560. jij zal doorgaan
    seguirás
  561. hij/zij/u zal doorgaan
    seguirá
  562. wij zullen doorgaan
    seguiremos
  563. jullie zullen doorgaan
    seguiréis
  564. zij zullen doorgaan
    seguirán
  565. ik zal denken
    pensaré
  566. jij zal denken
    pensarás
  567. hij/zij/u zal denken
    pensará
  568. wij zullen denken
    pensaremos
  569. jullie zullen denken
    pensaréis
  570. zij zullen denken
    pensarán
  571. ik zal rekenen
    contaré
  572. jij zal rekenen
    contarás
  573. hij/zij/u zal rekenen
    contará
  574. wij zullen rekenen
    contaremos
  575. jullie zullen rekenen
    contaréis
  576. zij zullen rekenen
    contarán
  577. ik zal vertellen
    contaré
  578. jij zal vertellen
    contarás
  579. hij/zij/u zal vertellen
    contará
  580. wij zullen vertellen
    contaremos
  581. jullie zullen vertellen
    contaréis
  582. zij zullen vertellen
    contarán
  583. ik zal bestellen
    pediré
  584. jij zal bestellen
    pedirás
  585. hij/zij/u zal bestellen
    pedirá
  586. wij zullen bestellen
    pediremos
  587. jullie zullen bestellen
    pediréis
  588. zij zullen bestellen
    pedirán
  589. ik zal verzoeken
    pediré
  590. jij zal verzoeken
    pedirás
  591. hij/zij/u zal verzoeken
    pedirá
  592. wij zullen verzoeken
    pediremos
  593. jullie zullen verzoeken
    pediréis
  594. zij zullen verzoeken
    pedirán
  595. ik zal vragen
    preguntaré
  596. jij zal vragen
    preguntarás
  597. hij/zij/u zal vragen
    preguntará
  598. wij zullen vragen
    preguntaremos
  599. jullie zullen vragen
    preguntaréis
  600. zij zullen vragen
    preguntarán
  601. ik zal afspreken
    quedaré
  602. jij zal afspreken
    quedarás
  603. hij/zij/u zal afspreken
    quedará
  604. wij zullen afspreken
    quedaremos
  605. jullie zullen afspreken
    quedaréis
  606. zij zullen afspreken
    quedarán
  607. ik zal blijven
    quedaré
  608. jij zal blijven
    quedarás
  609. hij/zij/u zal blijven
    quedará
  610. wij zullen blijven
    quedaremos
  611. jullie zullen blijven
    quedaréis
  612. zij zullen blijven
    quedarán
  613. ik zal wensen
    desearé
  614. jij zal wensen
    desearás
  615. hij/zij/u zal wensen
    deseará
  616. wij zullen wensen
    desearemos
  617. jullie zullen wensen
    desearéis
  618. zij zullen wensen
    desearán
  619. ik zal slapen
    dormiré
  620. jij zal slapen
    dormirás
  621. hij/zij/u zal slapen
    dormirá
  622. wij zullen slapen
    dormiremos
  623. jullie zullen slapen
    dormiréis
  624. zij zullen slapen
    dormirán
  625. ik zal opgroeien
    creceré
  626. jij zal opgroeien
    crecerás
  627. hij/zij/u zal opgroeien
    crecerá
  628. wij zullen opgroeien
    creceremos
  629. jullie zullen opgroeien
    creceréis
  630. zij zullen opgroeien
    crecerán
  631. ik zal voelen
    sentiré
  632. jij zal voelen
    sentirás
  633. hij/zij/u zal voelen
    sentirá
  634. wij zullen voelen
    sentiremos
  635. jullie zullen voelen
    sentiréis
  636. zij zullen voelen
    sentirán
  637. ik zal vallen
    sentaré
  638. jij zal vallen
    sentarás
  639. hij/zij/u zal vallen
    sentará
  640. wij zullen vallen
    sentaremos
  641. jullie zullen vallen
    sentaréis
  642. zij zullen vallen
    sentarán
  643. ik zal zitten
    sentaré
  644. jij zal zitten
    sentarás
  645. hij/zij/u zal zitten
    sentará
  646. wij zullen zitten
    sentaremos
  647. jullie zullen zitten
    sentaréis
  648. zij zullen zitten
    sentarán
  649. ik zal vertalen
    traduciré
  650. jij zal vertalen
    traducirás
  651. hij/zij/u zal vertalen
    traducirá
  652. wij zullen vertalen
    traduciremos
  653. jullie zullen vertalen
    traduciréis
  654. zij zullen vertalen
    traducirán
  655. ik zal ruiken
    oleré
  656. jij zal ruiken
    olerás
  657. hij/zij/u zal ruiken
    olerá
  658. wij zullen ruiken
    oleremos
  659. jullie zullen ruiken
    oleréis
  660. zij zullen ruiken
    olerán
  661. ik zal meenemen
    traeré
  662. jij zal meenemen
    traerás
  663. hij/zij/u zal meenemen
    traerá
  664. wij zullen meenemen
    traeremos
  665. jullie zullen meenemen
    traeréis
  666. zij zullen meenemen
    traerán
  667. ik zal brengen
    traeré
  668. jij zal brengen
    traerás
  669. hij/zij/u zal brengen
    traerá
  670. wij zullen brengen
    traeremos
  671. jullie zullen brengen
    traeréis
  672. zij zullen brengen
    traerán
  673. ik zal bedekken
    cubriré
  674. jij zal bedekken
    cubrirás
  675. hij/zij/u zal bedekken
    cubrirá
  676. wij zullen bedekken
    cubriremos
  677. jullie zullen bedekken
    cubriréis
  678. zij zullen bedekken
    cubrirán
  679. ik zal beschermen
    cubriré
  680. jij zal beschermen
    cubrirás
  681. hij/zij/u zal beschermen
    cubrirá
  682. wij zullen beschermen
    cubriremos
  683. jullie zullen beschermen
    cubriréis
  684. zij zullen beschermen
    cubrirán
  685. ik zal beschrijven
    describiré
  686. jij zal beschrijven
    describirás
  687. hij/zij/u zal beschrijven
    describirá
  688. wij zullen beschrijven
    describiremos
  689. jullie zullen beschrijven
    describiréis
  690. zij zullen beschrijven
    describirán
  691. ik zal aan hebben (van kleding)
    vestiré
  692. jij zal aan hebben (van kleding)
    vestirás
  693. hij/zij/u zal aan hebben (van kleding)
    vestirá
  694. wij zullen aan hebben (van kleding)
    vestiremos
  695. jullie zullen aan hebben (van kleding)
    vestiréis
  696. zij zullen aan hebben (van kleding)
    vestirán
  697. ik zal verlaten
    dejaré
  698. jij zal verlaten
    dejarás
  699. hij/zij/u zal verlaten
    dejará
  700. wij zullen verlaten
    dejaremos
  701. jullie zullen verlaten
    dejaréis
  702. zij zullen verlaten
    dejarán
  703. ik zal achterlaten
    dejaré
  704. jij zal achterlaten
    dejarás
  705. hij/zij/u zal achterlaten
    dejará
  706. wij zullen achterlaten
    dejaremos
  707. jullie zullen achterlaten
    dejaréis
  708. zij zullen achterlaten
    dejarán
  709. ik zal verbergen
    esconderé
  710. jij zal verbergen
    esconderás
  711. hij/zij/u zal verbergen
    esconderá
  712. wij zullen verbergen
    esconderemos
  713. jullie zullen verbergen
    esconderéis
  714. zij zullen verbergen
    esconderán
  715. ik zal invullen (formulier)
    rellenaré
  716. jij zal invullen (formulier)
    rellenarás
  717. hij/zij/u zal invullen (formulier)
    rellenará
  718. wij zullen invullen (formulier)
    rellenaremos
  719. jullie zullen invullen (formulier)
    rellenaréis
  720. zij zullen invullen (formulier)
    rellenarán
  721. ik zal sparen
    ahorraré
  722. jij zal sparen
    ahorrarás
  723. hij/zij/u zal sparen
    ahorrará
  724. wij zullen sparen
    ahorraremos
  725. jullie zullen sparen
    ahorraréis
  726. zij zullen sparen
    ahorrarán
  727. ik zal kopen
    compraré
  728. jij zal kopen
    comprarás
  729. hij/zij/u zal kopen
    comprará
  730. wij zullen kopen
    compraremos
  731. jullie zullen kopen
    compraréis
  732. zij zullen kopen
    comprarán
  733. ik zal begeleiden
    acompañaré
  734. jij zal begeleiden
    acompañarás
  735. hij/zij/u zal begeleiden
    acompañará
  736. wij zullen begeleiden
    acompañaremos
  737. jullie zullen begeleiden
    acompañaréis
  738. zij zullen begeleiden
    acompañarán
  739. ik zal verkrijgen
    conseguiré
  740. jij zal verkrijgen
    conseguirás
  741. hij/zij/u zal verkrijgen
    conseguirá
  742. wij zullen verkrijgen
    conseguiremos
  743. jullie zullen verkrijgen
    conseguiréis
  744. zij zullen verkrijgen
    conseguirán
  745. ik zal parkeren
    aparcaré
  746. jij zal parkeren
    aparcarás
  747. hij/zij/u zal parkeren
    aparcará
  748. wij zullen parkeren
    aparcaremos
  749. jullie zullen parkeren
    aparcaréis
  750. zij zullen parkeren
    aparcarán
  751. ik zal vallen
    caeré
  752. jij zal vallen
    caerás
  753. hij/zij/u zal vallen
    caerá
  754. wij zullen vallen
    caeremos
  755. jullie zullen vallen
    caeréis
  756. zij zullen vallen
    caerán
  757. ik zal horen
    oiré
  758. jij zal horen
    oirás
  759. hij/zij/u zal horen
    oirá
  760. wij zullen horen
    oiremos
  761. jullie zullen horen
    oiréis
  762. zij zullen horen
    oirán
  763. ik zal kennen
    conoceré
  764. jij zal kennen
    conocerás
  765. hij/zij/u zal kennen
    conocerá
  766. wij zullen kennen
    conoceremos
  767. jullie zullen kennen
    conoceréis
  768. zij zullen kennen
    conocerán
  769. ik zal lijken
    pareceré
  770. jij zal lijken
    parecerás
  771. hij/zij/u zal lijken
    parecerá
  772. wij zullen lijken
    pareceremos
  773. jullie zullen lijken
    pareceréis
  774. zij zullen lijken
    parecerán
  775. ik zal aanbevelen
    recomendaré
  776. jij zal aanbevelen
    recomendarás
  777. hij/zij/u zal aanbevelen
    recomendará
  778. wij zullen aanbevelen
    recomendaremos
  779. jullie zullen aanbevelen
    recomendaréis
  780. zij zullen aanbevelen
    recomendarán
  781. ik zal liefhebben
    amaré
  782. jij zal liefhebben
    amarás
  783. hij/zij/u zal liefhebben
    amará
  784. wij zullen liefhebben
    amaremos
  785. jullie zullen liefhebben
    amaréis
  786. zij zullen liefhebben
    amarán
  787. ik zal groeien
    creceré
  788. jij zal groeien
    crecerás
  789. hij/zij/u zal groeien
    crecerá
  790. wij zullen groeien
    creceremos
  791. jullie zullen groeien
    creceréis
  792. zij zullen groeien
    crecerán
  793. ik zal ophouden
    abandonaré
  794. jij zal ophouden
    abandonarás
  795. hij/zij/u zal ophouden
    abandonará
  796. wij zullen ophouden
    abandonaremos
  797. jullie zullen ophouden
    abandonaréis
  798. zij zullen ophouden
    abandonarán
  799. ik zal opgeven
    abandonaré
  800. jij zal opgeven
    abandonarás
  801. hij/zij/u zal opgeven
    abandonará
  802. wij zullen opgeven
    abandonaremos
  803. jullie zullen opgeven
    abandonaréis
  804. zij zullen opgeven
    abandonarán
  805. ik zal negeren
    negaré
  806. jij zal negeren
    negarás
  807. hij/zij/u zal negeren
    negará
  808. wij zullen negeren
    negaremos
  809. jullie zullen negeren
    negaréis
  810. zij zullen negeren
    negarán
  811. ik zal ontkennen
    negaré
  812. jij zal ontkennen
    negarás
  813. hij/zij/u zal ontkennen
    negará
  814. wij zullen ontkennen
    negaremos
  815. jullie zullen ontkennen
    negaréis
  816. zij zullen ontkennen
    negarán
Author
ovdwalle
ID
180372
Card Set
AlleTijdenFuturo.txt
Description
Futuro
Updated