-
-
het sneeuwt
it is snowing
-
het vriest
it is freezing
-
-
daarvoor
before that (before then)
-
hiervoor
before this (before this time)
-
ik woonde in een groot huis op het platteland
I was living in a large house on the countryside.
-
de tuin die we hadden, was enorm
the garden that we had was huge
-
dat moest vanwege mijn werk
that was because of my work
-
het appartement dat ik had, was erg klein.
the appartment that I had was very small.
-
wat voor baan had je?
what kind of a job did you have?
-
ik werkte in NYC bij dezelfde bank als nu, alleen weerk ik nu aan een ander project.
I was working for the same bank in NYC, but now I just work on a different project.
-
ik vond de onderwerpen die we vanavond heben besproken niet makkelijk.
I found the topic we discussed tonight not easy.
-
vooral de oefningen die we moesten maken, waren moeilijk.
especially the exercises that we had to do were difficult.
-
's Avonds werk ik nooit.
I never work in the evening.
-
evermorgen.
the day after tomorrow.
-
eergister(en).
the day before yesterday.
-
-
aanstande woensdag ga ik uit eten.
next wednesday I will go out to eat.
-
vorige week = verleden week
last week
-
-
-
's Zomers is fietsen heel populair.
in the summer, cycling is very popular.
-
ik woon al drie jaar in Brussel. (<-- jaar, not jaren).
I have been living in Brussels for 3 years.
-
hij woont pas tween maanden in Brussels.
he has only been living in Brussels for three years.
-
ik ging vroeger erg vaak uit.
I used to go out often, earlier.
-
had(den)
to have (past imperfect)
-
was (waren)
to be (past imperfect)
-
ging(en)
to go (past imperfect)
-
deed, deden
to do (past imperfect)
|
|