-
(zich) bedenken - bedacht \ bedachten - bedacht
придумать, выдумать
-
bedragen - bedroeg \ bedroegen - bedragen
составить
-
beginnen - begon \ begonnen - begonnen (zijn)
начать
-
begrijpen - begreep \ begrepen - begrepen
понять
-
behouden - behield \ behielden - behouden
сохранить
-
bekijken - bekeek \ bekeken - bekeken
смотреть по= на
-
beschrijven - beschreef \ beschreven - beschreven
beschrijven (personen, boedel, cirkel) описать; (vol schrijven) исписать; (uitbeelden) изобразить
-
besluiten - besloot \ besloten - besloten
besluiten решить [4]; (na aarzeling) решиться на [4]; off. постановить • hij kan maarniet besluiten of hij zal gaan он колеблется, пойти ему или нет; daaruit kan men besluiten, dat из этого можно сделать вывод, что, из этого можно заключить, что; besluiten met (eindigen) закончить, заключить [5]; => beslissing, besloten
-
bespreken - besprak \ bespraken - besproken
bespreken обсуждать, разбирать; (plaats) бронировать за=; (boek) рецензировать про= • wilde u iets met mij bespreken ? у вас ко мне дело?
-
bestaan - bestond \ bestonden - bestaan
vb. существовать; состоять; быть (zijn); бытовать
-
betreffen - betrof \ betroffen - betroffen
касаться [2], относиться к [3], иметь отношение к [3] • wat mij betreft что касается меня; разг. что до меня; • wat mijzelf betreft про себя
-
betrekken - betrok \ betrokken - betrokken
въехать, поселиться, поместиться; (goederen) достать; (bestellen) заказать; (positie) занять
-
bevallen - beviel \ bevilen - bevallen (zijn)
родить, рожать; офиц. разрешиться от бремени
-
(zich) bevinden - bevond \ bevonden - bevonden
• goed bevinden признать хорошим, одобрить; iem. schuldig bevinden признать [4] виновным; z. bevinden находиться быть; z. blijken te bevinden оказаться, очутиться; daaronder bevinden z. среди них (есть)
-
(zich) bewegen - bewoog \ bewogen - bewogen
двигать; (beroeren, verroeren) шевелить по=, (по)шевельнуть sf; (de wind) колыхать, колыхнуть sf.; (naar elkaar toe) сдвинуть • iem. werd bewogen door edele motieven кто-нибудь руководствовался благородными соображениями;
-
bewijzen - bewees \ bewezen - bewezen
доказать [3] [4] • iem. een dienst/eer bewijzen оказать [3] услугу/честь; iem. eer bewijzen офиц. воздать [31 почести; dit bewijst … это доказывает …, отсюда следует …; hetgeen te bewijzen was что и требовалось доказать; dat is nog niet bewezen это ещё не доказано
-
bezitten - bezat \ bezaten - bezeten
(hebben) иметь; (eigenschap; beschikken over) обладать [5]; (eigendom) владеть [5] • de bezittende klasse имущий класс; => bezit, hebben
-
bezoeken - bezocht \bezochten - bezocht
посетить [4]; (zieke, vriend e.d.) навестить [4]; разг. проведать [4]; (frequenteren) бывать
-
bidden - bad \ baden - gebeden
молиться, помолиться (tot [кому-либо]); (smeken) молить [кого-либо], умолять [кого-либо]
-
bieden - bood \ boden - geboden
предложить [3] [4]; (hulp, tegenstand e.d.) оказать [3] [4]; (mogelijkheid e.d.) предоставить [3] [4]; (plaats) вмещать; (de hand) протянуть, дать, подать [3] [4]
-
binden - bond \ bonden - geboden
вязать, связать; (binden от; knoop, stropdas e.d.) завязать; (aan elkaar) связать; (rondom) обвязать; (rondom, kruiselings) перевязать; (voorwerpen: bijeen) увязать; (gerechten met meel e.d.) заправить; (boek) переплести • laten binden отдать в переплёт; • binden aan привязать к ...; перен. связать с ...;
-
blijken - bleek \ bleken - gebleken (zijn)
оказаться; (aan het licht komen) обнаружиться; (getuigen van) свидетельствовать о [6]; (duidelijk worden) выясниться
-
blijven - bleef \ bleven - gebleven (zijn)
остаться; (voortduren) продолжить
-
breken - brak \ braken - gebroken
ломать с=; (op veel plaatsen; fysiek, psychisch) поломать; (glas e.d.) разбить; (weerstand, tegenstand, trots, wil) сломить; (knakken; fysiek, psychisch) надломить; (belofte, wet) нарушить; (record) бить по=, побить; (vlas) трепать рас=; fys. преломить
-
brengen - bracht \ brachten - gebracht
(dragend) нести, понести ingr.; (rijdend) везти, повезти ingr.; (voerend, begeleidend) вести, повести ingr.; (begeleiden) проводить; (bezorgen) доставить (bij [кому-либо]); (aandragen) поднести [кому-либо]; (drankje e.d.) принести, подать [кому-либо]; (dank, offer) принести [кому-либо]; (aanbieden) принести, преподнести [кому-либо]; (ovatie) устроить [кому-либо]
-
buigen - boog \ bogen - gebogen (hebben\zijn)
гнуть; (v. ledematen, knie; verbuigen) согнуть: (naar beneden; hoofd, romp) наклонить; (omlaag; tak, hoofd, romp) нагнуть, склонить; (omlaag; naar iets toe) пригнуть; (achterover) прогнуть назад; (in diverse richtingen) изогнуть; (recht buigen) разогнуть; (eerbiedig: hoofd, romp) офиц. преклонить
-
denken - dacht \ dachten - gedacht
умать, подумать (denken aan - думать о); (z. voorstellen als) офиц. мыслить, размышлять [4]; (veronderstellen) считать; офиц. полагать; (v. plan zijn) намереваться, собираться if
-
doen - deed \ dachten - gedacht
делать
-
doordringen - doordrong \ doordrongen - doordrongen (zijn)
проникнуть в [4]; (met moeite, door menigte e.d.) пробиться сквозь [4], пробраться (door сквозь [4]; tot к [3]); (in betekenis van iets) вникнуть в [4]; (over afstand, v. geluid, licht, geur) донестись до [2], дойти до [2]; (in een geheim, bedoelingen door te vragen e.d.) выведать, выпытать • doordringen tot (iem.) пронять [4]; (tot iem., iets; sport: tot de finale e.d.) пробиться в [4];
-
dragen - droeg\ droegen - gedragen
носить abs., нести concr., понести ingr., поносить del.; (kleding, bril, wapens, baard, naam, karakter, titel, stempel; drachtig zijn) носить; (verantwoordelijkheid, kruis, schande, kosten) нести; (v. ijs) держать выдержать; (vrucht) принести; (verdragen) перенести, вытерпеть
-
drijven - dreef \ dreven - gedreven (hebben\zijn)
плавать abs., поплавать del., плыть concr., поплыть ingr.; (doornat zijn) промокнуть до костей /до нитки; mar. дрейфовать
-
dringen - drong \ drongen - gedrongen
теснить с=; (v. zijn plaats e.d.) оттеснить от [2] • de tijd dringt время не терпит; niet dringen ! не толкайтесь!; staan te dringen lett. тесниться;
-
drinken - dronk \ donken - gedronken
пить вы= (op за [4]); (graag drinken) пить, выпивать • geen druppel drinken капли в рот не взять;
-
dwingen - dwong \ dwongen - gedwongen
принудить, вынудить, заставить;
-
ervaren - ervoer \ ervoeren - ervaren
знать по опыту; (meemaken) переживать; (v. gevoelens) испытать
-
eten - at \ aten - gegeten
есть, кушать, питаться
-
gaan - ging \ gingen - gegaan (zijn)
идти
-
gelden -gold \ golden - gegolden
оставаться в силе, иметь силу; (v. biljet, wet) быть действительным
-
genieten - genoot \ genoten - genoten
наслаждаться [5], получать удовольствие от [2]; (eten, drank) разг. смаковать [4]; (v. reputatie, roem, vertrouwen, voorrecht, vrijheid) пользоваться [5]; (v. gezondheid) обладать [5]; (v. opvoeding, salaris e.d.) получать [4];
-
geven - gaf \ gaven - gegeven
дать, давать
-
glijden - gleed \ gleden - gegleden (hebben\zijn)
скользить скользнуть sf.; av. планировать с=
-
glimmen - glom \ glommen - geglommen
лосниться (van [5]) залосниться
-
grijpen - greep \ grepen - gegrepen
хватать (pf схватить) (iets (за) [4]), хвататься (pf схватиться) (naar за [4]); (vangen) поймать; (pakken) взять; (met klauwen) цапать с=, цапнуть sf.; (meepakken; meeslepen; перен.) захватить
|
|