-
-
amitto, perf. (inf.)
amisi (amittĕre) - verliezen
-
-
bibĕre (infinitivus)
drinken
-
-
enim
want, namelijk immers
-
tempus (nom./acc.onz.)
tijd
-
cognosco, perf. (inf.)
cognovi (cognoscĕre) - leren kennen, vernemen
-
tristis, acc.
triste - droevig, bedroefd
-
fortis, acc.
forte - dapper, sterk
-
crudelis, acc.
crudele - wreed
-
incolumis, acc.
incolume - ongedeerd
-
-
circa + welke naamval?
+ acc. - rondom, om . . . heen
-
altus, (vrl.), (onz.)
alta, altum - hoog, diep
-
habitare (infinitivus)
(be)wonen
-
-
omnes (nom./acc.mv.)
alle(n)
-
-
-
-
super + welke naamval?
+ acc. - boven(op), over
-
-
nomen (nom./acc.onz.)
naam
-
ubi
- waar?
- waar (betr. vnw. van plaats)
-
immortalis, acc.
immortale - onsterfelijk
-
-
-
terribilis, acc.
terribile - verschrikkelijk
-
-
-
contentus, (vrl.), (onz.)
contenta, contentum - tevreden
-
-
-
-
parentes (nom./acc.mv.)
ouders
-
multus, (vrl.), (onz.)
multa, multum - veel
-
-
-
iuvenis, acc.
iuvenem - jongeman
-
-
per + welke naamval?
- + acc. - door ... heen
- gedurende
- door (middel van)
-
postea (bijw.)
later, daarna
-
post + welke naamval?
+ acc. - na
-
talis, acc.
tale - zo'n, zodanig(e), zulk(e)
-
-
-
miles, acc.
militem - soldaat
-
dux, acc.
ducem - aanvoerder
-
extra + welke naamval?
+ acc. - buiten
-
-
clades, acc.
cladem - nederlaag
-
inter + welke naamval?
+ acc. - tussen
-
-
-
-
-
-
pugnare (infinitivus)
vechten
-
-
gero (inf.)
- (gerĕre) - dragen
- (oorlog)voeren
-
-
primus, (vrl.), (onz.)
prima, primum - eerste
-
pario (inf.)
(parĕre) - voortbrengen
-
debeo (inf.)
(debere) - moeten
-
-
-
ante + welke naamval?
+ acc. - voor
-
-
-
clamo (inf.)
(clamare) - roepen
-
-
-
opprimo (inf.)
- (opprimĕre) - neerdrukken
- overweldigen, overvallen
-
-
respondeo (inf.)
(respondere) - antwoorden
-
maneo (inf.)
(manere) - wachten(op), blijven
-
-ne
...? (leidt een vraagzin in; niet vertalen)
-
interficio (inf.)
(interficĕre) - doden
-
mortuus, (vrl.), (onz.)
mortua, mortuum - dood, gestorven
-
curro, perf. (inf.)
cucurri (currĕre) - rennen
-
olim (bijw.)
ooit, eens, vroeger
-
laudo (inf.)
(laudare) - prijzen
-
excito (inf.)
- (excitare) - (op)wekken
- opjagen
-
hostis, acc.
hostem - vijand
-
-
puer, acc.
puerum - jongen
-
nobilis, acc.
nobile - aanzienlijk, van hoge afkomst
-
soleo (inf.)
(solere) - de gewoonte hebben, gewoonlijk doen
-
dormio (inf.)
(dormire) - slapen
-
-
intro (inf.)
(intrare) - binnengaan
-
-
territus, (vrl.), (onz.)
territa, territum - verschrikt
-
clamor, acc.
clamorem - geschreeuw, lawaai
-
propero (inf.)
(properare) - zich haasten
-
-
intellego, perf. (inf.)
intellexi (intellegĕre) - begrijpen
-
-
-
totus, (vrl.), (onz.)
tota, totum - (ge)hele
-
appareo, perf. (inf.)
apparui (apparere) - verschijnen
-
convoco (inf.)
(convocare) - bijeenroepen
-
veto, perf. (inf.)
vetui (vetare) - verbieden
-
-
-
insignis, acc.
insigne - opvallend, bijzonder, bekend
-
dico, perf. (inf.)
dixi (dicĕre) - zeggen
-
ardeo, perf. (inf.)
arsi (ardere) - branden, in brand staan
-
capio, perf. (inf.)
cepi (capĕre) - pakken, nemen
-
convenio, perf. (inf.)
conveni (convenire) - samenkomen
-
posco, perf. (inf.)
poposci (poscĕre) - eisen, vragen
-
mulier, acc.
mulierem - vrouw, echtgenote
-
-
-
-
puto (inf.)
- (putare) - menen
- (+ 2 acc.) vinden, beschouwen als
-
quaero, perf. (inf.)
- quaesivi (quaerĕre) - zoeken
- vragen
-
nimius, (vrl.), (onz.)
nimia, nimium - te veel, te groot
-
venio, perf. (inf.)
veni (venire) - komen
-
tandem
tenslotte, (uit)eindelijk
-
rideo, perf. (inf.)
risi (ridere) - lachen
-
divinus, (vrl.), (onz.)
divina, divinum - goddelijk
-
impono, perf. (inf.)
imposui (imponĕre) - plaatsen op, leggen op
-
reliquus, (vrl.), (onz.)
reliqua, reliquum - overig
-
emo, perf. (inf.)
emi (emĕre) - kopen
-
-
alius, (vrl.), (onz.)
alia, aliud - ander
-
paratus, (vrl.), (onz.)
- parata, paratum - voorbereid, gereed
- bereid
-
incendo, perf. (inf.)
incendi (incendĕre) - in brand steken
-
|
|
